Het VN-verdrag Handicap schrijft een samenleving voor waarin mensen met een handicap een leven kunnen leiden gelijkwaardig aan mensen zonder een handicap. Maar hoe ziet dat er concreet uit? Aflevering 12: als deeltijdondernemer kwam Fenna wél aan het werk, maar toch wordt het gezien als hobby.
VN-verdrag Handicap artikel 27 lid 1: “De Staten die Partij zijn erkennen het recht van personen met een handicap op werk, op voet van gelijkheid met anderen; dit omvat het recht op de mogelijkheid in het levensonderhoud te voorzien door middel van in vrijheid gekozen of aanvaard werk op een arbeidsmarkt en in een werkomgeving die open zijn, waarbij niemand wordt uitgesloten, en die toegankelijk zijn voor personen met een handicap. (…)”
Fenna van Kerckhoven (29) houdt van wandelen en hardlopen. Ze heeft altijd een schriftje in de buurt waarin ze allerlei gedachten en mooie zinnen opschrijft. Begonnen als zelfstandig communicatie-adviseur, kreeg ze eens de vraag of ze iemand kon helpen met ondernemen met een energiebeperking. En zo is ze coach geworden voor ondernemers die tegen ‘grenzen’ aanlopen. Haar eigen grenzen? Door complicaties tijdens de zwangerschap zijn Fenna’s longen onderontwikkeld en heeft ze een verminderde weerstand, en ook heeft ze chronische pijn door scoliose.
Wat is het probleem?
“Door mijn ziekte ben ik chronisch vermoeid. Met vallen en opstaan heb ik ontdekt dat ik zo’n 20 uur per week belastbaar ben. Hoewel het ondernemerschap mij met de paplepel is ingegoten, mijn beide ouders hadden een winkel, heb ik aan het einde van mijn studie gezocht naar een baan in loondienst. Ik ontdekte al snel dat dat geen optie was. Ik wilde zo min mogelijk energie kwijt zijn aan reistijd en maximaal een uur per dag onderweg zijn. Ik vond eigenlijk geen parttime banen van 20 uur per week. Daarnaast ontdekte ik dat ik geen recht had op een oude Wajong-uitkering, omdat ik in deeltijd kan werken en men vond dat ik prima voor mezelf op kan komen.”
Hoe heb je het opgelost?
“Uiteindelijk heb ik het ondernemerschap dat ik tijdens mijn studie in plaats van vakkenvullen al wel ontwikkeld had, na mijn studeren uitgebouwd. Ik zag in dat ik op die manier kon werken op mijn eigen tempo, vanuit huis, en ik daardoor werk voor mij kon laten werken. Wel heb ik te maken met vooroordelen. Sommige mensen denken dat ik terug kan vallen op een uitkering, en anderen denken dat mijn bedrijf hobbymatig is. Dat is allebei niet waar. Sterker nog: ik moet zorgen dat ik van mijn omzet ook kan sparen. Door mijn ziekte kan ik snel ziek worden, en dan heb ik geen inkomsten.”
Wat is de ideale situatie?
“Ik heb zelf mijn weg gevonden, maar ik heb me daar wel allen in gevoeld. Bij instanties zoals het UWV, maar ook bij organisaties die zich richten op ondernemers zoals ik, wordt er erg in hokjes gedacht. Ik kreeg het gevoel dat ik net niet aan alle criteria voldeed, en dat ik daardoor meteen helemaal geen hulp kreeg. Het had fijn geweest als ze wat meer met mee hadden durven denken over een geschikte oplossing. Daarnaast had ik veel gehad aan andere ondernemers met een beperking die laten zien dat deeltijds ondernemen prima kan. Er is veel meer mogelijk dan mensen denken.”
Juridische reflectie
Jurist VN-verdrag Handicap Jiska Ogier: “De afgelopen decennia is er veel veranderd in de visie op arbeid van mensen met een handicap. Van focus op arbeidsongeschiktheid naar focus op geschiktheid, sluiting van de sociale werkplaatsen en natuurlijk het versmallen van de Wajong. Allemaal initiatieven die moesten leiden naar meer werk, maar waarbij de beoogde verandering in visie is achtergebleven. Maatschappelijk gezien wordt er nog steeds vaak naar onmogelijkheden gekeken, en tegelijkertijd zijn er veel misverstanden over ondersteuning en uitkering.
Zoals Fenna al beschrijft: mensen gaan er soms vanuit dat je wel een uitkering krijgt, maar financieel gaat de positie van mensen met een handicap in Nederland al jaren achteruit. Met de komst van het VN-verdrag Handicap mag die achteruitgang niet meer; dat is in strijd met het standstill beginsel. Dit beginsel stelt dat stilstaan eigenlijk de slechtste uitkomst is die er mag zijn. Voor Fenna maakt dat principe nu weinig uit, omdat zij al nergens voor in aanmerking komt.
Dat sluit dan weer mooi aan bij het commentaar van het VN-Comité, dit Comité hekelt het verschil tussen ‘arbeidsbeperking’ en de algemene definitie van een handicap. Dit verschil bestaat niet in het VN-verdrag Handicap en werkt juist exclusie in de hand, in plaats van dat het inclusie helpt. Volgens het verdrag moeten mensen die een handicap ervaren simpelweg ondersteuning krijgen.
Fenna’s verhaal laat bovendien goed zien dat er dus een enorm gat valt, zeker op het gebied van bewustwording is er nog heel veel te doen. Ook dat is een verplichting vanuit het VN-verdrag Handicap (art. 8).”